11

Ze namen mijn auto mee terwijl ik lag te slapen. De lange, diepe slaap van die zomer was een openbaring voor me. Nadat ik een paar keer om acht uur was opgestaan om vervolgens uren te zitten wachten aan een keukentafel die nog bezaaid was met de etensresten van de vorige avond, drong tot me door dat uitslapen daar een vaste gewoonte was wanneer er verder niets te doen viel, en die eerste week was er nooit iets te doen. ’s Avonds aten we samen, maar ontbijt of lunch werd in de loop van de dag uit de koelkast bijeengeraapt of domweg vergeten. Aanvankelijk raakte ik door de flexibele dagindeling in een soort vrije val. Het kostte me een paar dagen om te leren in slaap te vallen waar ik neerviel, maaltijden over te slaan als ik daar zin in had en rode wijn te drinken bij de brunch – een flexibele term voor elke maaltijd met eieren die voor zonsondergang werd genuttigd – wanneer Biba dat deed.

Dus toen ik wakker werd en ontdekte dat er een briefje onder de deur door was geschoven waarin me werd meegedeeld dat ze mijn auto hadden meegenomen, kwam het geen moment bij me op om boos te worden, integendeel. Ik was blij dat ze me kennelijk zo relaxed en gemakkelijk vonden dat ze er bij voorbaat van uitgingen dat het wel zou mogen. Dat was de eerste keer dat ik Biba’s handschrift in een andere vorm zag dan als graffiti op een mededelingenbord.

Goedemorgen, schone slaapster. We wilden je niet wakker maken. We geven Nina en de kinderen een lift naar het vliegveld. Hebben de auto meegenomen, hoop dat je het niet erg vindt. Zijn om een uur of 8, 9 terug. Zien je bij het eten. B. en R. In de lussen van hun initialen had ze smileys getekend.

Het was elf uur. Ik had tien uur stuk te slaan in dit huis en geen sleutel om het af te sluiten als ik weg wilde. Naar buiten gaan was geen probleem; het onbetrouwbare slot deed het weer eens niet en door de kier tussen de voordeur en de deurpost scheen een streep ochtendzonlicht naar binnen. In elk geval stond hij deze keer niet wagenwijd open als een soort uitnodiging voor iedere insluiper in Noord-Londen om… Stond er eigenlijk wel iets in het huis wat de moeite van het stelen waard was? Ik keek om me heen in de zwart-witte hal, die leeg was afgezien van een witgeschilderd bamboe telefoontafeltje met een glazen blad dat vijftien jaar te jong was om enige kitschwaarde te hebben. Ik duwde de deur dicht, luisterde goed of ik het Yale-slot hoorde klikken en stapelde een stel telefoonboeken op tegen de deur om hem dicht te houden.

Er was geen melk, dus dronk ik zwarte koffie. Door de cafeïnestoot zag ik opeens heel duidelijk wat een zootje het in de keuken was. In een kastje onder het aanrecht vond ik een paar ongebruikte rubberen handschoenen en een enorme fles bleek met een wollig laagje grijs stof op de dop. Ik begon met de koelkast. Ik haalde hem helemaal leeg, gooide alles weg wat over de datum was, alsmede twee stukjes kaas waar groen dons op groeide, en schrobde hem uit tot hij blonk. Ik poetste kruimels en vuil van het aanrecht, veegde de vloer, zette wankele stapels kookboeken op volgorde van grootte en werkte vier gootstenen vol vuile vaat weg.

De wasmachine was antiek, een bovenlader zo groot en lelijk als de industriële wasmachines die tegen de muren van wasserettes stonden. Daarin gingen mijn beddengoed en dat van Biba, de Indiase spreien vol etensvlekken die over kapotte banken heen hingen en de kleren die in het huis rondslingerden. Ik propte het hele zaakje in de trommel, drukte op de grootste knop en hoopte er het beste van. Het geratel en gerommel dat de machine produceerde deed de glazen in het afdruiprek rinkelen.

Steeds enthousiaster liep ik van onder tot boven het huis door om de ramen op de overlopen open te wrikken die al jaren dichtgeschilderd zaten. Het muffe huis leek een zucht van verlichting te slaken. Ik verzamelde genoeg borden en glazen om de enorme gootsteen voor de vijfde keer te vullen. In de badkamers gooide ik alle beschimmelde toiletartikelen weg. In de grote badkamer, waar ik op de avond van het feest de bewusteloze jongen had aangetroffen, schrobde ik het bad tot het alleen nog werd ontsierd door de melkachtig blauwe barstjes in het blinkende email.

Tussen de middag at ik een droge baguette die ik in roomkaas doopte, waarna ik de spreien en kussenslopen op het terras legde. Het was weer een tropisch warme, gortdroge dag en ik wist dat alles binnen een uur droog zou zijn.

De stofzuiger was een groot, onhandig apparaat met een stofzak die ik in de vuilnisbak moest legen en een zuigmond die te groot was voor de metalen buis, waardoor hij er telkens afviel. Het ging niet snel, maar ik nam alle traptreden onder handen, onderwijl met mijn vingers haren van Biba lospeuterend die zich hadden vervlochten met de wollen knopen van het karpet. Biba’s slaapkamer stofzuigen was onbegonnen werk – dan moest ik eerst de vloer zien te vinden – maar ik ging wel naar binnen en bleef even op het bed zitten om de lichte, muskusachtige geur op te snuiven die in de kamer hing en in al haar kleren was getrokken.

Op de overloop voor de deur van Rex’ slaapkamer aarzelde ik. Het was de enige kamer in het huis waar ik nog niet naar binnen was geweest. Wat was onbeschofter: hem overslaan bij het schoonmaken of er ongevraagd naar binnen gaan? Met mijn teen duwde ik tegen de onderkant van de deur, en hij zwaaide meteen open. Het contrast tussen zijn keurig opgeruimde kamer en de chaos in die van Biba was enorm. Het was de lichtste, kaalste kamer in het hele huis. Roomwitte verf bedekte de muren tot aan het spierwitte plafond, gescheiden door een bobbelig lijntje dat de onvaste hand van een onervaren doe-het-zelver verried. Een grenen boekenkast lag vol met interieurtijdschriften en op de vensterbank stonden enkele proefpotjes verf in verschillende crème- en pasteltinten keurig op een rij, als speelgoedsoldaatjes met bleke gezichten. De hoek van de effen beige vloerbedekking krulde op en onthulde geen vloerplanken of ondervloer, maar een ander, ouder tapijt in hellevuurtinten rood en oranje. Meteen besefte ik dat hij het alleen dankzij dit ordelijke, hygiënische toevluchtsoord uithield te midden van de rommel en chaos die zijn zusje en hun huurders veroorzaakten.

De zuigmond viel weer van de stofzuiger en verdween onder Rex’ bed. Ik liet me op handen en voeten zakken en tuurde onder het valletje door, in de verwachting daar de gebruikelijke laag stof en pluis aan te treffen, maar de vloer was daar net zo smetteloos als in de rest van de kamer. Onder de doorgezakte matras, zo perfect in het midden dat hij daar alleen maar met opzet kon zijn neergezet, stond een lage, ovale doos, ongeveer net zo een als waar mijn moeder haar trouwjurk in bewaarde.

De doos was intrigerend omdat hij verstopt was, niet zozeer omdat hij van Rex was. Als dit Biba’s kamer was geweest, zou ik ongetwijfeld zijn overvallen door schroom en schuldgevoel, maar nu voelde ik slechts een mild soort nieuwsgierigheid toen ik me op mijn buik liet zakken en mijn armen uitstrekte om de doos te pakken. Toen hij op mijn schoot stond, zag ik dat het in werkelijkheid een schoenendoos was, een heel oude bovendien. Op de deksel stond een met vulpen getekende afbeelding van een paar kniehoge laarzen, die de helft van het oppervlak in beslag nam. Ze hadden tien pond gekost, in een ver grijs verleden. Toen ik de deksel optilde kwam de gedachte bij me op dat er weleens porno in zou kunnen zitten, en even aarzelde ik, niet zozeer uit schuldgevoel of respect als wel uit afkeer.

Het was geen porno, maar iets waar mijn hart veel sneller van ging kloppen. Het eerste wat ik zag was een reeks losse foto’s van Biba, zo te zien verkleed als personages die ze in toneelstukken had gespeeld voordat ik haar leerde kennen. In zwart-wit staarde ze me aan vanaf een glanzend vel fotopapier. Ze had dikke wimpers, haar ogen waren zwaar aangezet met kohlpotlood en haar haar was gladgestreken en omgekruld in het geometrische kapsel van een typisch jarenzestigmeisje. Ze kon niet ouder zijn geweest dan een jaar of veertien toen de foto was gemaakt. Op de tweede foto droeg ze een bikini en beet ze in een ijslolly. Een derde foto, uitvergroot tot tijdschriftformaat, kwam me bekend voor: misschien had ik Biba weleens in die witte jurk gezien. Ze stond in een wei vol boterbloemen en glimlachte over haar schouder naar de camera terwijl het felle zonlicht haar donkere haar veranderde in een goudkleurige aureool. Op een vierde foto zag ze er vreemd genoeg ouder uit dan ze nu was, en ongelukkig; haar donkere, schouderlange haar leek te versmelten met de bontkraag van de jas die om haar schouders hing.

Een envelop met een kartonnen rug waarvan de randen rafelig waren van ouderdom bevatte een stapel vellen glanspapier, vol met zwart-witafdrukken zo groot als pasfoto’s. Het waren ministoryboards waarop de successen en mislukkingen van professionele fotosessies waren vastgelegd: modellen die op het ene piepkleine fotootje perfect poseerden, maar op het volgende hun ogen dicht hadden. Een vage vlek die erop wees dat de hand van een visagist in beeld was verschenen. Sommige vellen waren beklad met kaolienpotlood. Enkele foto’s waren omcirkeld, andere doorgestreept. Ik liet mijn vingers over de lijnen glijden, die er dik bovenop lagen en nog steeds kleverig aanvoelden. Ik haalde er een vel tussenuit dat was gevuld met vrijwel identieke afbeeldingen van een man die met zijn rug naar de camera pianospeelde; achter op het vel stond JAMES, 1978, naast een piepklein stickertje met de tekst ROGER CAPEL PORTRETTEN en het adres van een fotostudio in Soho. Ik slaakte een kreetje toen ik besefte dat ik het werk van hun vader in mijn handen had, misschien wel het enige wat er nog van over was.

Daarna kwam een losse stapel dunnere vellen papier, een op het oog willekeurige verzameling knipsels uit oude tijdschriften. Soms waren het advertenties met slanke modellen, maar er zaten ook interviews met acteurs, schrijvers en muzikanten bij; het enige wat ze met elkaar verbond was het bijschrift bij de foto’s, waarin werd vermeld dat ze door Roger Capel waren gemaakt. Mijn tevredenheid omdat ik het mysterie had opgelost maakte meteen plaats voor verwarring. Als hun vader al zo lang dood was, wie had dan die zeer recente foto’s van Biba gemaakt?

Het antwoord vond ik onder in de doos, waar nog meer losse foto’s lagen, kiekjes deze keer. De eerste omkrullende foto was bewogen, maar de twee kinderen die in een pierenbadje omringd door bomen in het water speelden waren onmiskenbaar, net als de vrouw in bikini die aan de rand van het water op haar hurken zat. Rex’ en Biba’s moeder had dezelfde gelaatstrekken en dezelfde lach als zij. Ik bekeek de bovenste foto’s nog eens: nu ik ze beter bekeek, zag ik dat het niet Biba was die erop stond, maar de vrouw van wie ze haar gezicht had geërfd. De gelijkenis was griezelig.

Er waren nog wat foto’s van hetzelfde rolletje, voornamelijk van Rex en Biba die in het pierenbadje speelden. Hun ouders stonden er zelden op. Eindelijk verscheen de fotograaf zelf voor de camera; de man van wie ik aannam dat het Roger Capel was zat aan de rand van het badje met de pijpen van zijn spijkerbroek opgerold tot aan zijn knieën en zijn voeten in het water. Ik ging ervan uit dat het hun vader was omdat hij zo toegeeflijk keek; hij was klein en stevig gebouwd, met volle lippen en een rond, vrouwelijk gezicht, en had niets van de bleke schoonheid van zijn vrouw en kinderen. Ik vroeg me af of het hem dwars had gezeten dat hij twee kinderen had verwekt zonder dat hij op het oog ook maar één gen aan hen had doorgegeven. Op een ander portret, veel ouder en formeler, gemaakt in een fotostudio op een schapenvacht met pampagras dat roerloos voor het bespikkelde achtergronddoek stond, lag de pasgeboren Biba in de armen van haar moeder te slapen en zat Rex bij zijn vader op schoot. Zijn serieuze gezichtje straalde een zekere achterdocht jegens de camera uit. Opnieuw vroeg ik me af wat voor dubbele tragedie deze gelukkige kinderen van hun beide ouders had beroofd.

Ik zou het krantenartikeltje over het hoofd hebben gezien als ik niet zo ijverig had geprobeerd alles precies zo terug te leggen als ik het had aangetroffen, me te herinneren welke foto’s waar hadden gelegen. Het smalle, vergeelde kolommetje met tekst was drie keer opgevouwen en de vouwen waren messcherp na al die jaren dat ze in Rex’ doos waren platgedrukt.

Bij het artikel stond een reproductie van de foto in het zonnige weiland. Ik kon nergens uit afleiden uit welke krant het knipsel afkomstig was, of het in de nationale of alleen in de regionale pers was verschenen, en er stond geen datum bij. Het was opgesteld in de ondubbelzinnige, onopgesmukte taal van een rechtbankverslaggever.

==

Eerder vandaag oordeelde de lijkschouwer dat de dood van model Sheila Capel, die vooral wordt herinnerd om haar rol in tv-reclames voor Nature Shampoo halverwege de jaren zeventig, het gevolg was van zelfmoord.

Mevrouw Capel leed aan een depressie als gevolg van het stagneren van haar carrière en het stuklopen van haar huwelijk met fotograaf Roger Capel, en heeft twee keer eerder getracht een eind aan haar leven te maken.

Ze laat twee kinderen achter, Rex (16) en Bathsheba (12). Aangenomen wordt dat ze aan de zorg van hun vader zijn toevertrouwd. De familie van mevrouw Capel was bij het ter perse gaan van deze editie niet bereikbaar voor commentaar.

Met de concentratie van een student die voor een examen leert kijkt Rex naar televisieprogramma’s waarin op belangwekkende gebeurtenissen wordt teruggeblikt. Hij maakt geen onderscheid tussen populaire en intellectuele programma’s, zolang ze maar gaan over de periode waarin hij achter de tralies zat; hij besteedt net zoveel aandacht aan celebrityschandalen als aan serieuze politieke debatten. Vandaag wordt er bijvoorbeeld op een of andere degelijke satellietzender een discussieprogramma uitgezonden over de nalatenschap van Tony Blair. Het studiodebat wordt voorafgegaan door een montage van nieuwsfragmenten uit Blairs carrière. Het zijn de inmiddels vertrouwde beelden die altijd worden getoond. Het begint met fragmenten die Rex voor het eerst zal hebben gezien terwijl hij in Highgate naast me op de bank zat, van een fris ogende premier die een lovende toespraak houdt over de pas omgekomen prinses van het volk, en gaat al snel verder met opnamen die hij hooguit op de televisie in de gemeenschappelijke ruimte van de gevangenis kan hebben gezien. De baby in de armen van zijn ouders op de stoep van Downing Street 10. De Millennium Dome. De vliegtuigen die in de Twin Towers vlogen. De luchtopname van de auto met daarin het lichaam van een regeringsonderzoeker in een afgelegen akker. Mensen die in groten getale in de fonteinen van Trafalgar Square springen wanneer Londen de Olympische Spelen toegewezen krijgt. De bus in Londen met het bovenste dek dat als een sinaasappelschil lijkt te zijn opengepeuterd. De met vlaggen afgedekte doodskisten die uit een vliegtuig worden gedragen. De laatste zwaai ter afscheid. Onder de beelden is de muziek gezet die altijd met Blair zal worden geassocieerd: ‘Things Can Only Get Better.’ Zelfs in de zomer van 1997 werd het nummer nog vaak op de radio gedraaid. Voor ons werd het allemaal niet beter. Het was niet de bedoeling dat we zo terecht zouden komen.

De discussie wordt gedomineerd door Irak, maar een vrouw in een blauw tweedpak wil de discussie graag van de oorlog op binnenlands beleid brengen, op de hervorming van het detentiesysteem om precies te zijn. Ze wil dat er meer gevangenissen worden gebouwd, zodat rechters passende, langere straffen kunnen opleggen voor ernstige misdrijven. Ze geeft enkele voorbeelden van mannen die slechts de helft of zelfs maar een derde van hun straf hebben uitgezeten. Rex’ naam wordt niet genoemd, maar zou in deze context prima hebben gepast. Mijn hand hangt al boven de afstandsbediening, maar Alice heeft de belangstelling verloren zodra ze het woord ‘politiek’ hoorde en is verdiept in haar tijdschrift.

‘Als je het mij vraagt heeft New Labour ons een gunst bewezen,’ zegt Rex. ‘Als er meer cellen waren geweest, zou ik nu misschien nog achter de tralies zitten.’

Ongetwijfeld hebben het cellentekort en de laksheid van de rechtbank een rol gespeeld bij Rex’ vervroegde vrijlating, maar ik weet zeker dat er ook andere factoren zijn meegewogen.

Alice besluit dat dit het moment is om haar verveling te uiten.

‘Wat een achterlijk programma,’ zegt ze. ‘Achterlijk’ is een verboden woord.

‘Vijftig pence,’ zeg ik werktuiglijk. Dat is het bedrag dat op haar wekelijkse zakgeld wordt ingehouden wanneer ze iets zegt wat naar mijn mening onbetamelijk of niet politiek correct is. Rex kijkt verwonderd maar vraagt niets. Ik denk dat het tijd wordt om het lijstje met verboden woorden en zinnen dat ik tot nu toe alleen zelf hoefde te kennen op papier te zetten.

Alice haalt haar schouders op en stribbelt niet tegen, wat aangeeft dat het geen verspreking was, maar dat ze me opzettelijk uittestte. Dat heeft ze de laatste paar dagen een paar keer gedaan: de grenzen opzoeken om te zien of ik minder streng zal worden nu papa, van wie ze alles gedaan krijgt, thuis is. Ze moet leren dat ik nog steeds de politieagent in huis zal zijn. Ik heb gezien wat er kan gebeuren wanneer kinderen opgroeien zonder grenzen en zonder discipline, liefdevol of anderszins. Ik weiger Alice te verwennen.

Stampvoetend legt ze de paar meter naar de onverlichte keuken af, en met een overdreven zucht maakt ze de koelkast open. Ze baadt in het licht. Dan roept ze iets, zo onnodig hard dat we er allebei van schrikken.

‘Mam, se nos ha acabado el zumo de naranja, ¿no queda mas?

Sí, en el armario al lado de la nevera, donde siempre.

Alice en ik beseffen op hetzelfde moment dat we een vergissing hebben begaan, en even zijn we samenzweerders. Ze wacht op toestemming om te giechelen, maar in Rex’ stem klinkt een duidelijk ‘nee’ door.

‘Alice, wil je mij en mama even alleen laten?’ vraagt hij vastberaden. Niks ‘liefje’, niks ‘alsjeblieft’. Het is de eerste keer dat Alice Rex zo beslist en gezagvol hoort praten, en pas de vierde of vijfde keer dat ik het zelf meemaak. Ik vind het tamelijk opwindend.

‘Bel Jade maar even,’ zeg ik tegen Alice. ‘Je mag de telefoon in mijn kamer gebruiken.’

Alice is zo opgetogen omdat ze zonder toezicht mag telefoneren dat ze haar dorst en haar nieuwsgierigheid prompt vergeet.

‘Wat was dat nou weer?’ vraagt hij op hoge toon.

‘Spaans.’

‘Sinds wanneer spreekt Alice Spaans?’

‘Dat was haar eerste taal toen ze nog klein was,’ geef ik toe.

‘En wanneer was je van plan dat te vertellen? Of wilde je dat het een geheimpje tussen jullie tweetjes bleef? Zodat jullie me konden uitsluiten van het enige gezin dat ik nog heb?’

‘Ze vroeg alleen maar waar het sinaasappelsap stond,’ zeg ik.

Hij sluit zijn ogen, haalt zijn handen door zijn haar en haalt een keer of zes, zeven diep adem. Als hij weer opkijkt, heeft hij zichzelf weer onder controle. Heeft hij dat in de gevangenis geleerd? Tien jaar geleden zou een dergelijk hersenspinsel zijn uitgegroeid tot regelrechte paranoia, maar nu is hij in staat zichzelf een halt toe te roepen. Het afgelopen decennium is bij mij het instinct gevoed om mijn geliefden ten koste van alles te beschermen, en in diezelfde tijd heeft hij zich bekwaamd in de kunst van de zelfbeheersing. ‘Ik kan gewoon niet geloven dat je het me nooit hebt verteld. Dan had ik ook Spaans kunnen leren. Ik heb immers tien jaar de tijd gehad.’

‘Ik leer het je wel,’ zeg ik zwakjes, maar de moed zakt me in de schoenen bij de gedachte aan het geduld dat ervoor nodig zal zijn om Rex, een geboren monoglot, een vreemde taal bij te brengen. Misschien is dit het juiste moment om hem te vertellen over de donkere periode die ik heb doorgemaakt toen Alice nog maar een baby was. Hoe de wijde wereld, die me nog maar zo recentelijk in breedbeeld was aangeboden, opeens ineenkromp tot hij op de knop van een speld paste. De eenzaamheid en de frustratie die ik voelde omdat ik weer in Bletchley moest gaan wonen met mijn gekwetste, verwarde ouders en een baby die niet kon praten, maar wel luidkeels haar ongenoegen kon laten blijken. De eerste paar jaar van Alice’ leven had ik bijna uitsluitend Spaans tegen haar gesproken om te voorkomen dat ik stapelgek zou worden. Op die manier wist ik contact te houden met de persoon die ik vóór Biba was geweest, en het was een breekbaar reddingslijntje, een flinterdunne verbinding met de toekomst die ik had kunnen hebben als ik haar nooit had leren kennen. Maar ik koos ervoor hem het aanvaardbare antwoord te geven, hetzelfde antwoord dat mijn vader en moeder indertijd op hun vragen hadden gekregen. ‘Het leek me leuk om mijn kennis aan haar over te dragen.’

Onze discussie komt abrupt ten einde als we Alice boven aan de trap zien zitten. De trap bevindt zich tegen de linkermuur van de woonkamer en ze zit op de bovenste tree met een mengeling van bezorgdheid en nieuwsgierigheid tussen de spijlen door te kijken. Ze heeft haar lievelingspyjama aangetrokken, een afschuwelijk roze geval dat mijn moeder een keer voor haar heeft gekocht toen ze zonder mij in Lakeside waren. Op haar borst staan in paarse glitters de woorden IK BEN EEN PRINSESJE, alsof ze dergelijke aanmoediging nodig heeft.

‘Nieuwe regel,’ zeg ik. ‘Eigenlijk had ik dit al eerder tegen je moeten zeggen. Papa spreekt geen Spaans, dus als hij er is spreken we alleen Engels, net als bij opa en oma.’

‘Ja, goed,’ zegt ze ernstig, misschien omdat ze geen nieuwe ruzie wil uitlokken, misschien omdat ze zit te bedenken hoe ze datgene wat ze zojuist heeft gehoord kan gebruiken om ons tegen elkaar uit te spelen. Ik zie haar daar wel voor aan. Kinderen zijn van nature machiavellistisch en Alice is geen uitzondering. ‘Was ik maar nooit geboren’ is de ergste belediging die een kind zijn ouders naar het hoofd kan slingeren, maar op de donkerste momenten van mijn leven, vooral toen ze nog maar klein was en ik helemaal alleen, had ik vaak het omgekeerde gedacht: Was je maar nooit geboren. Dat is een akelige gedachte om mee rond te lopen. Niet alleen voor Alice, ook voor mezelf heb ik een lijst met verboden woorden en zinnen. Ik zal nooit achteloos kunnen zeggen: ‘Ik vermoord je’, ‘Ik kan haar wel vermoorden’ of ‘Ik kan hem wel vermoorden’. Dat holle cliché was vroeger een van Rex’ favorieten.

‘Wie heeft er zin in fish and chips?’ vraag ik, meer om mijn gedachtegang te onderbreken en het huis te ontvluchten dan om een hunkering naar kabeljauw te bevredigen. Alice, niet gewend aan dergelijke spontane acties, klapt in haar handen en rent naar boven, om een paar tellen later terug te komen met het goedkope diadeem met zirkonen dat ze bewaart voor spannende gelegenheden en dat haar telkens weer betoverend staat. Ze is een bijzonder manipulatief kind met haar zorgvuldig geënsceneerde outfits. Ze zal nooit lukraak maar iets aantrekken, maar zoekt haar outfits genietend en berekenend bij elkaar, net als Biba vroeger. En ze heeft nog iets met Biba gemeen: wanneer Alice vrolijk is, werkt het aanstekelijk. Rex en ik hebben behoefte aan die dynamiek, aan een derde persoon die overloopt van belofte en onverantwoordelijkheid, aan iemand die ons kan dwingen de bedeesdheid te laten varen waar we allebei van nature toe neigen en ons kan meeslepen naar een wereld vol kansen en plezier. Rex helpt haar de pijpen van haar pyjamabroek in haar groene regenlaarzen met kikkerogen en een rode bek op de neus te stoppen. Met een beetje geluk is de pyjamabroek na een poosje op het strand rijp voor de prullenbak.

Het is maar een kwartier rijden naar de kust, maar we zijn aan de late kant en zijn de laatsten in de rij bij de viskraam. Alice kan nauwelijks over de toonbank heen kijken, dus wordt ze op Rex’ heup gehesen, en ze wil per se het hele menu hardop voorlezen voordat ze een keuze maakt. Het meisje achter de toonbank, dat glimt van het vet, is erg gecharmeerd van haar enthousiasme en vrolijkt er zichtbaar van op. Tegen de tijd dat Alice haar ingepakte maaltijd aangereikt krijgt, is ze zo hyper dat ik bang ben dat ze misselijk zal worden nog voordat ze het eerste frietje kan opeten.

We eten onze vis en friet met onze handen op, in een poel van licht aan de rand van het donkere strand. Er is geen maan vanavond en de zee is onzichtbaar achter een richel van kiezels; het enige wat op de aanwezigheid ervan wijst is het geraas, geruis en uiteenspatten van elke zevende golf die breekt en zich terugtrekt. Boven ons hoofd cirkelen meeuwen onder een sterreloze hemel, wachtend op hun kans. Wanneer we uitgegeten zijn, schudden we de harde stukjes friet en visrestjes uit het papier en duiken de witte vogels eropaf.

Ons huis lijkt kleiner dan ooit na de uitgestrektheid van het strand. De afmetingen van de cottage lijken te zijn veranderd nu Rex weer thuis is. Zijn lengte heeft het huisje doen krimpen, waardoor het niet langer vrouwelijk en schattig is, maar een tikje popperig.

Voordat we naar bed gaan toets ik 1471 in om te controleren of er nog is gebeld terwijl we weg waren. De computerstem meldt in mechanisch, maar onberispelijk Engels dat er vandaag om 20.49 uur is gebeld vanaf een onbekend nummer.